’t Hooge Nest - Roxane van Iperen
Aangrijpend boek over de moedige verzetsavonturen van de zussen Janny en Lien Brilleslijper
Onderduik en lijdensweg naar de concentratiekampen
Proloog
De proloog van dit indrukwekkende boek begint met tekstdichter Dirk Witte uit Westzaan die zich steeds meer gaat concentreren op het schrijven van liedjes, die hij later voor onder meer Jean-Louis Pisuisse schrijft. Bij de kennismaking met Pisuisse zingt hij de tekst van M’n eerste voor. Dat hij, eenvoudig bediende in de houthandel, voor een paar verenigingen in Zaandam heeft geschreven. Pisuisse is enthousiast en korte tijd later klinkt het lied in alle huishoudens. Op 6 november 1917 wordt een recensie in het Algemeen Handelsblad gewijd aan een optreden van Pisuisse, waarin voor het eerst de uitvoering van Dirk Witte’s lied Mensch, durf te leven! aandacht kreeg. De samenwerking legde de inmiddels drukke houthandelaar geen windeieren, hij trouwt vervolgens boven zijn stand met Doralise ‘Jet’ Looman uit Bussum en in 1920 geven zij een architect de opdracht om hun droomhuis ’t Hooge Nest te bouwen op een sprookjesachtige locatie, midden in een natuurgebied, te midden van de bossen van Naarden. Vanuit het robuuste landhuis kan je zelfs uitkijken naar de Zuiderzee. In 1921 poseren een trotse Dirk en Jet met hun dochtertje Doralise in de kinderwagen voor hun nieuwe huis. Het huis dat later zoveel onderduikers herbergt in de Tweede Wereldoorlog.
Jet en Lien Brilleslijper
Hoofdrolspelers zijn daarbij Jet en Lien Brilleslijper met hun partners Bob Brandes en Eberhard Rebling. Maar voordat de oorlog is aangebroken wordt eerst hun eenvoudige Joodse jeugd in Amsterdam beschreven met hun liefdevolle vader en moeder Joseph en Fientje. Lien begint haar leven in de danswereld en Janny verdiept zich in het communisme en ondersteunt de Nederlandse vrijwilligers die in de Spaanse Burgeroorlog gaan vechten. Ook zit Janny in het comité Hulp aan Spanje. Ze leert zo de andere actievelingen kennen als journalist Mik van Gilse, fotografen Eva Besnyö en Carel Blazer en filmmaker Joris Ivens. Lien woont in een kunstenaarscommune in Den Haag, waar ze concertpianist en muziekwetenschapper Eberhard Rebling ontmoet. Hij is gevlucht voor het nationaalsocialisme. Maar ook de jonge arts, later neuroloog Gerrit Kastein, hoboïst Haakon Stotijn, zijn vrouw Mieke en economiestudent Bob Brandes, zoon van een bekende Haagse architectenfamilie. Het is Gerrit Kastein die zich op 19 februari 1943 met zijn hoofd naar beneden laat vallen op de kasseien vanuit een kamer van de tweede verdieping in het Binnenhof waar vier mannen hem opwachten om hem te vermoorden. Gerrit is op slag dood. Daarvoor heeft hij nog een belangrijke rol gespeeld in verzetsgroep CS 6. Op tweehonderd meter van zijn woning in Den Haag schieten Jan Verleun (lees Soldaat in verzet, het levensverhaal van Jan Verleun) en Leo Frijda de 72-jarige generaal Hendrik Seyffardt, sinds juli 1941 commandant van het fascistische Vrijwilligerslegioen Nederland, neer. Seyffardt is niet dood, maar zwaargewond en kan vertellen dat de daders twee studenten waren. Twee dagen later, op 7 februari 1943, schiet Gerrit Kastein jurist en vooraanstaande NSB’er Hermannus Reydon neer – hij is zwaargewond en ligt een halfjaar verlamd in het ziekenhuis – en zijn vrouw is dood. Gerrit trapt daarna in een valstrik van Anton van der Waals, die zich zijn zogenaamde verzetsvriend Lucas Spoor noemt, met wie hij op 19 februari heeft afgesproken, in café De Kroon in Delft. Gerrit wordt gearresteerd door een overvalcommando van de SD en naar het Binnenhof gevoerd.
De auteur
Roxane van Iperen (Nijmegen, 1976) is auteur en jurist. In 2016 verscheen haar debuutroman Schuim der aarde, waarmee ze de Hebban Debuutprijs won. In 2018 volgde ’t Hooge Nest, dat werd bekroond met de Opzij Literatuurprijs 2019 en op de shortlist van de NS Publieksprijs 2020 stond. In 2021 schreef Van Iperen het Boekenweekessay De genocidefax en verzorgde ze de 4 mei-lezing. Van Iperen heeft een vaste column over macht in Vrij Nederland en schrijft voor diverse media.
Als de oorlog aanbreekt zit Janny al snel in het verzet. Met Bob is ze gaan wonen in een appartement in de Haagse Bazarlaan, waaronder een drukkerij later NSB-kranten drukt. Terwijl zij daarboven bezig is met illegale krantjes die verspreid worden. En vervolgens met het maken en vervalsen van persoonsbewijzen en distributiekaarten. Naderhand moeten ook vader en moeder en Jaap vluchten naar Den Haag omdat de dreiging in Amsterdam te groot wordt. Ook Lien stort zich op het illegale werk, net als hun jongste broertje Jaap. De familie Brilleslijper lijkt het hele illegale gebied tussen Amsterdam en Den Haag in bezit te nemen, maar dat levert ook gevaar op. Dan is het veiliger voor Bob om te logeren in Amsterdam en zo ziet hij zijn gezin, dat na Robbie is uitgebreid met Liselotte, een half jaar niet. Eberhard, die in dienst moet, en helaas niet afgewezen is na een afslankkuur van zenuwacties Rhijnvis Feith, duikt onder bij de familie van Jan Hemelrijk in Bergen. Zijn nieuwe naam is Jean-Jacques Bos. Dan lukt het Jan Hemelrijk om een eigen huisje voor hem te regelen in Bergen. Hij woont nu in een leegstaand atelier van een bevriende beeldhouwer en ’s nachts mag hij in een zomerhuisje slapen, op loopafstand van het atelier en als er gevaar dreigt, dan kan hij zich uit de voeten maken in het bos.
Verzorgend verzet
Jan Hemelrijk is de zoon van Jaap Hemelrijk, voormalig rector van het Murmellius Gymnasium in Alkmaar, vertelt Bob Polak in het boek Hier ligt Hemelrijk uit 2013, vijf jaar voordat ’t Hooge Nest gepubliceerd wordt. Jan groeit op in een sociaaldemocratisch milieu aan de Eeuwigelaan 8 in Bergen te midden van kunstenaars. Samen met Robert (Bob) van Amerongen richt hij de Joodse verzetsgroep Porgel en Porulan op, een naam die ze ontlenen aan een gedicht van Cees Buddingh’. Hun doel is het verzorgend verzet. Het zorgen voor onderduikers door persoonsbewijzen te vervalsen, eten en drinken te verzorgen en veilige onderduikadressen te regelen. De verzetsgroep, die goed en hecht is georganiseerd, bestaat uiteindelijk uit zo’n twintig mensen, merendeels Joden. Onder hen ook Bobs vriend Karel van het Reve en diens partner en diens partner Tini Israel, beiden afkomstig uit een communistisch milieu. Door verraad worden echter onderduikers opgepakt. Jaap Hemelrijk is een van de slachtoffers. Hij komt via Kamp Vught in concentratiekamp Sachsenhausen en nog weer later in Buchenwald en overleeft de genocide: op 11 april 1945 wordt hij door de Amerikanen bevrijd.
Als Eberhard te sterk vereenzaamt, ligt er een nieuw adres klaar aan de Prinsengracht in Amsterdam, in het huis van mevrouw Cornelius, waar Eberhard herenigd wordt met Lien en Kathinka. Ze voelen zich meteen thuis, het huis lijkt op het gemeenschapshuis in Den Haag. Wel moet Lien uitkijken, ze is al twee keer bijna getrapt in een valkuil van de Duitsers. Mik zegt dat ze niet de deur meer uit mag zonder de J in haar persoonsbewijs, want dat is te gevaarlijk. Jan Hemelrijk krijgt het voor elkaar dat Lien, Eberhard en Kathinka naar Bergen kunnen komen.
Als het ook in Den Haag te gevaarlijk wordt voor Janny en haar kinderen en de hele familie, krijgen ze de kans om naar Bergen te verhuizen, alweer geregeld door Jan Hemelrijk. Janny rijdt met de verhuiswagen met Liselotte en Robbie voorin. En ze sluit de achterbak, waarin haar ouders en Jaap zich verschuilen. Een onbetrouwbare buurvrouw wil weten waar ze naar toegaat, maar Janny houdt zich van den domme. Veilig komen ze aan in Bergen en daar kan ze eindelijk haar man Bob weer in de armen sluiten. Haar zwager Jan Hemelrijk heeft een leegstaande woning gevonden voor de familie Brilleslijper in Bergen. Het huis heet Het Aafje en ligt verdekt in de bossen aan de Buerweg, in de richting van Bergen aan Zee. Als het Jan Hemelrijk lukt, zitten Lien en haar gezin aan de Breelaan, niet ver van hun nieuwe plek.
’t Hooge Nest
Ze hebben er een goede tijd, maar doordat er meer Engelse vliegtuigen overvliegen, ze zitten dicht bij het vliegveld van Bergen en meer soldaten komen en de Atlantikwall ruimte opeist, is het veiliger om toch te verkassen. Eberhard heeft iets gevonden, onder de rook van Amsterdam, in de bossen van Naarden: een groot robuust huis dat ’t Hooge Nest heet. Op 30 januari 1943, twee dagen voor de kuststrook rond Bergen zal worden geëvacueerd, tekenen hij en Bob Brandes een huurovereenkomst met de dames Jansen voor de huur voor de villa. De huurprijs is 112,50. Kort daarop betreden ze het wonderschone huis, een struise kubus met een rieten kap in een uitgestrekt natuurgebied tussen de dorpen Huizen en Naarden. Die nacht slaapt Janny voor het eerst sinds maanden als een baby. Net als de rest: Eberhard, Lien en hun dochter Kathinka, haar broer Jaap, haar ouders Joseph en Fientje en haar man Bob en kinderen Liselotte en Robbie. Na het schoonmaken van het huis en alles op orde hebben, komen al snel onderduikers en zitten ze algauw met zeventien of twintig mensen in het huis. Jaap weet snel extra ruimte te maken waarin de onderduikers kunnen schuilen, mochten de Duitsers voor de deur staan of er een razzia worden gehouden. Bob is eigenlijk de enige die kostwinner is. Hij moet zijn baan weer terugkrijgen bij het Rijksbureau voor Voedselvoorziening. Janny regelt het voor hem. Hij kan aan de slag op standplaats ’t Gooi en zijn nieuwe werkplek wordt Weesp. Nergens wordt gesproken over het feit dat Bob verzetsmedewerker is, dus Janny vermoedt dat alleen in Zuid-Holland bekend is dat hij dat is.
Rijwielvergunning
Ondertussen gaan Janny en Eberhard door met reizen door het land om vervalste persoonsbewijzen, distributiebonnen en illegale krantjes rond te brengen. Met het blad De vrije kunstenaar weet hun vriend Mik geld te genereren om het verzetswerk en het inkomen van de familie Brilleslijper iet s te verhogen waar mogelijk. Twintig monden vullen is niet gering. Hoewel de burgemeester van Naarden een NSB’er is, krijgt Bob een speciale rijwielvergunning van hem voor de fiets, zodat wanneer Bob is teruggekeerd van zijn werk, ze de fiets kunnen gebruiken om er zakken rijst, tarwe of flessen melk mee te vervoeren. Hoewel Janny en de anderen hopen op een snelle invasie van de Geallieerden moeten ze daar wel op wachten. De Duitsers hebben het al moeilijker gekregen bij de gevechten in Rusland en een heel strenge winter daar, maar de transporten naar Oost-Europa van Joden worden opgevoerd. Ook zij lopen gevaar. Zoals de jonge verzetshelden die sneuvelen. Negentien worden geëxecuteerd. Onder hen medicijnenstudent Leo Frijda, biologiestudent Hans Katan, drie gezinsleden van de familie Boissevain, gitarist Anton Koreman, maar ook Maarten van Gilse (Mik). De doodvonnissen zijn op 1 oktober 1943 voltrokken. De onverwachte dood van hun vriend Mik raakt hen nog het meest van alles. In het novembernummer van De vrije kunstenaar wordt hij herdacht… ‘Jong was Mik, jong van jaren, jong in zijn idealen, in zijn geloof aan de menschen, in zijn verwachtingen, in zijn oprechtheid en in zijn drift tot daden…’
Dan wordt gezegd dat zoveel mensen in een huis te gevaarlijk wordt. Het kan zo niet langer. Maar moet Janny dan kleine rooie Puck in haar dienstmeidenpakje wegsturen, Jetty met haar schalkse blik en die lieve oude Bram en Loes, altijd samen? Twee mensen heeft ze al elders weten onder te brengen bij Bert en Annie Bochhove, die een drogisterij in Huizen hebben, en bij Grietje in Blaricum en haar contact in Laren, wat kan ze nog meer doen en moet ze al die mensen wegsturen? Ze krijgt hoop met D-day als de Geallieerden, de Engelsen en de Amerikanen landen op de kust van Normandië op 6 juni 1944. Radio Londen seint het bericht 24 uur daarvoor door met een citaat van de eerste twee regels van het gedicht Herfstlied van Paul Verlaine. En het gebeurt dan ook echt!
Jodenjager Eddy Moesbergen opent de deur…
Maar als dan in juli 1944, midden in de zomer, als Janny met Robbie terugkomt van een vergeefse reis naar Amsterdam waar ze persoonsbewijzen zou afgeven bij haar vriendin Trees Lemaire, en zij niet verschijnt, reist ze onverrichterzake terug en komt bij het huis. Robbie loopt vooruit en het is er erg stil. En de vaas op de eerste verdieping, een teken van onheil, is weg. Ze maakt zich direct zorgen om haar kinderen Robbie en Liselotte. Ze gaat naar de achterkant van het huis waar de voordeur is. Eddy Moesbergen, een van de meest succesvolle Jodenjagers doet open. Hij is samen met twee collega SD’ers, Harm Krikke en Willem Punt en twee agenten in burger. In de kamer zitten ze op de houten vloer: Lien en Eberhard met Kathinka, Jaap, Rooie Puck met in haar schoot Liselotte, Jetty, Simon, Loes en Bram met een striem dwars over zijn nek. Maar er ontbreken er vier: vader Joseph, moeder Fientje, Rita en Willi. Er mag niet gepraat worden. Overal in het huis klinken zware voetstappen, op de trappen en de kamers, terwijl SD’ers en lokale politieagenten in burger met geweld alles overhoophalen. De Amsterdamse SD’er Punt is bij hen op wacht gezet. Moesbergen en zijn maten eten hun voorraad op. Er worden obscene kreten geschreeuwd om eventueel onderduikers nog uit hun schuilplaats te jagen. Janny herhaalt de namen van de agenten als een mantra in haar hoofd: Moesbergen, Krikke, Punt, Hiemstra, Boellaard. Janny zegt tegen Punt dat haar dochtertje Liselotte hoge koorts heeft en naar een dokter moet. Ze weet hem ervan te overtuigen dat ook de andere kinderen daar moeten blijven. Dat gebeurt nadat ze in kolonne naar Huizen lopen omdat er geen vervoer is. De kinderen kunnen bij dokter Van den Berg blijven, ook Robbie en Kathinka. Later worden Robbie en Liselotte naar een verzetsvrouw in Blaricum gebracht. Kathinka gaat naar dokter Schaaberg in Huizen en later brengt Bob, die op tijd gewaarschuwd is, zijn kinderen naar de niet-Joodse familie Brandes waar ze veilig zijn. De kinderen zijn gered. De ouderen worden overgebracht van het politiebureau in Huizen naar het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst aan de Euterpestraat, het oude schoolgebouw. Daar worden ze een voor een uit de kelder gehaald en verhoord door SS-Sturmbahnführer Willi Lages, het Duitse hoofd van de SD In Noord-Holland. Uiteindelijk blijkt hij alleen te mikken op Janny en Eberhard. Lien is doodsbenauwd dat ze erachter komen dat zij en Eberhard niet getrouwd zijn, want een gemengd huwelijk is veiliger. Zij en Janny zijn dan beiden gemengd getrouwd. Als Janny en Eberhard voor verhoor onderweg zijn, weet Janny ervoor te zorgen dat hij kan ontsnappen en de dood ontspringt. Na dagen van marteling en verhoor wordt ze uiteindelijk toch op transport gesteld naar Westerbork, waar ze de rest van de familie aantreft in het strafkamp. De wonden van martelingen door Lages zijn nog aan haar te zien. Wonderlijk dat deze man na de oorlog niet ter dood is geëxecuteerd. In Westerbork moeten Janny en Lien, Jaap en hun ouders Joseph en Fietje batterijen uit elkaar halen, zwarte handen zijn het gevolg. In het kamp treffen ze ook het andere onderduikgezin aan: Anne en Margot. Edith en Otto Frank, die op 4 augustus 1944 door de SD achter hun kast zijn gehaald van het Achterhuis. En zo kleuren hun gezichten eensgezind zwart bij de batterijsloperij. Lien krijgt het definitieve bericht achteraf van haar huwelijk op 28 maart 1938 in Londen van Rebekka Brilleslijper, oud 25 jaar met Eberhard Rebeling, oud 26 jaar. Kathinka is nu echt veilig, want ze komt uit een gemengd huwelijk. Dat dankt ze aan Lily die hiervoor heeft gezorgd.
De laatste veewagon naar Auschwitz-Birkenau
Op zondag 3 september 1944 vertrekken meer dan duizend mensen vanaf Westerbork in veewagons, het zal de laatste keer zijn, naar wat als bestemming Auschwitz zal zijn. Als haringen in een ton staan ze op elkaar gepakt. Dagenlang totdat ze aankomen en daar wacht de uiteindelijke verwoesting van mensenlevens. Een koud en kil leven, tenzij je al direct geselecteerd bent voor de gaskamer. Wat veel ouderen, zwakkeren en kinderen overkomt. Ze zien ook Margot en Anne als metgezellen in de barak. Vooral de selectie van SS-dokter Josef Mengele is een verschrikking. Als je naar rechts wordt gewezen, ga je de dood tegemoet, zoals Edith overkomt. Links betekent leven. Janny en Lien peppen Anne en Margot op dat ze zo sterk mogelijk overkomen, liefst zonder puisten en rode plekken van de luizen of schurftzweren. En zo niet overgelaten zijn aan Mengele en zijn kliniek, waar hij medische experimenten uitvoert. Alsof het vliegen zijn, verwijst hij mensen naar links en rechts. De vrouwen rillen van de kou. De nietsontziende selectie houdt Mengele voor het laatst op 30 oktober 1944 in Auschwitz-Birkenau. Janny en Lien hebben zich de laatste tijd nuttig gemaakt als verpleegsters en weten zo nog veel mensen te redden. Het zijn vooral de Poolse vrouwen die de scepter hebben gezwaaid in Auschwitz.
En daarna belanden ze nog een keer in de veewagons. Ditmaal onderweg naar Duitsland met bestemming Bergen-Belsen. Velen zijn al ernstig verzwakt. Er zijn geen barakken meer maar tenten, die tochten en vaak ook regen doorlaten. Tal van vrouwen lopen ziekten op. Ook daar treffen Janny en Lien Anne en Margot aan. De vier vliegen elkaar huilend in de armen. Lien en Anne en Margot verslechteren zienderogen. En ondanks het feit dat de beul Josef Kramer de nieuwe kampcommandant is (hij heeft een kop als een breedbekkikker, een bruut naast de tengere engel des doods), wensen ze elkaar moed toe en zingen. Van Een karretje dat op zandweg reed tot een lied dat de Tjechische vrouwen zingen, waarbij de rest van de barak stilvalt. Janny denkt dan terug aan de luizencontrole van hun naakte lichamen en waarbij de Franse vrouwen met volle teugen de Marseillaise zongen als de Française Michelle wordt doodgeslagen in Auschwitz nadat ze allen hebben gezongen. Michelle was begonnen met Chevaliers de la table ronde, een bekend Frans drinkliedje over de ridders van de ronde tafel, naderhand gevolgd door een Frans schaduwvolkslied.
Janny en Lien voltijdverzorgers van de barak
Hoewel Lien zich slecht voelt, heeft Janny haar arm ook omhooggestoken om te zeggen dat ze zich weer als verpleegster aanmelden. Ze jat handenvol met spullen uit de apotheek om zich de luizen en vlooien te lijf te gaan. Janny en Lien worden voltijdverzorgers van de barak en willen Anne en Margot ook daar naartoe meenemen, maar Margot heeft diarree en Anne probeert zo goede mogelijk voor haar zus te zorgen. Margot kan niet meer op haar benen staan. Ze zijn verhuisd naar de ziekenbarak, maar daar worden ze blootgesteld aan nog meer bacteriën. Dan valt Margot uit haar brits en beweegt niet meer. Anne wil niet achterblijven en laat het leven los. Kort daarop vinden Janny en Lien hun levenloze lichamen. Met hulp van de andere vrouwen dragen ze hen in dekens naar een van de kuilen waarin ze hen een voor een naar beneden laten zakken. Opeens staat de kampleiding, ook de gevreesde Kramer, met witte banden om de arm en dan ontstaan wraakgevoelens. Hij krijgt klappen van de gevangenen en een schop van mensen in uniform, de witte manchetten worden van hem afgerukt. Het is 15 april 1945 en de Engelsen bevrijden Bergen-Belsen.
In het volgende hoofdstuk zitten Janny en Lien, vanuit Duitsland eindelijk weer in Nederland, in een auto van een nog onbekende tandarts uit Enschede, die zo goed is om hen terug te brengen naar Amsterdam. Onderweg naar de Johannes Verhulststraat 26, het adres van Haakon Stotijn en Mieke. En daarna naar Amstel 101 naar Bob, haar kinderen Robbie (‘Zien jullie nu wel: mijn moeder is terug! Kom allemaal kijken, mijn moeder is terug!’ zegt hij buiten, dansend en jubelend om hen heen) en Liselotte. Vlak daarvoor barst Janny nog in tranen uit, ze kan niet stoppen. Lien moet nog verder, om Eberhard, die druk bezig is als Piet Verhoeve met een muzikale uitvoering samen met Haakon Stotijn in Oegstgeest, en Kathinka in haar armen te sluiten. Zij is nog bij Cilia en Albert in Wassenaar en dan zij die drie ook weer echt samen.
Epiloog
De epiloog eindigt bij het graf van Dirk Witte. Hij ligt op de Oude Begraafplaats Naarden. Daar moet het zwart van de mensen hebben gezien op vrijdagmiddag 18 november 1932. Na de moord op Jean-Louis Pissuisse en zijn vrouw in café Schiller op het Rembrandtplein in Amsterdam een paar jaar daarvoor, nam Dirk daar afscheid van zijn vrienden, werd onderweg onwel en belandde met zijn auto in de Weespertrekvaart. Zijn vrouw Jet Looman liet op zijn graf het laatste couplet van zijn lijflied Mensch, durf te leven beitelen:
Het leven is heerlijk, het leven is mooi
Maar – vlieg uit in de lucht en kruip niet in een kooi
Mensch, durf te leven!
Je kop in de hoogte, je neus in de wind
En lap aan je laars hoe een ander het vindt
Hou een hart vol van warmte en van liefde in je borst
Maar wees op je vierkante meter een vorst
Wat je zoekt kan geen ander je geven
Mensch, durf te leven!
Roxane van Iperen – ’t Hooge Nest, 364 pagina’s, plus data personen, (wie de oorlog overleefden en wie niet), bronnen, persoonlijke documentatie en interviews, geraadpleegde boeken, tijdschriften en artikelen en dankwoord. ISBN 978 90 488 5478 3, gebonden, uitgeverij Lebowki, € 23,99, eerste druk november 2018, dertigste druk, juni 2021
Lees ook het portret van verzetsman Jan Hemelrijk Hier was Hemelrijk door Bob Polak in Hier was Hemelrijk in de uitgave Hier ligt Hemelrijk – Schrijvers, schilders en anderen begonnen in Bergen, 240 pagina’s, ISBN 978 90 5429 344 6, uitgeverij Conserve. € 20,00, oktober 2013