Nescio. Leven en werk van J. H. F. Grönloh - Lieneke Frerichs
Nescio. Leven en werk van J. H. F. Grönloh
Monument voor een groot schrijver van een gevoelig oeuvre
‘Ik wil alleen maar even wat zeggen’
Met de epiloog uit ‘Nescio. Leven en werk van J. H. F. Grönloh’ is biograaf Lieneke Frerichs op een superieure manier een grote steun voor besprekers van de biografie. Een overzichtelijker samenvatting en interpretatie van leven en werk van Nescio is nauwelijks te geven. De voorgaande achttien hoofdstukken vormen de invulling, zo u wilt: bewijsvoering, van die epiloog. De lezer wordt ondanks of juist dankzij die enorme hoeveelheid gegevens over leven, lijden, succes en teleurstelling de complexe wereld van Nescio in getrokken. Een prestatie van jewelste plus de bevrediging achteraf: ik wou dat ik Nescio gekend had. Het is Lieneke Frerichs gelukt dat behoorlijk waar te maken.
Liefhebbers van Nescio’s werk zijn veelal goed op de hoogte van de biografische feiten. Frerichs weet daar een ruime hoeveelheid aan toe te voegen, geïllustreerd met citaten uit zijn werk en ook -bijzonder- uit de schrijfsels van zijn vrouw Agathe Tiket. Voorbeeld. In mei 1904, even voordat Grönloh op 1 juni aan zijn nieuwe baan bij de Handelsvereeniging Holland-Bombay in Amsterdam begint, schrijft zij hem een herinnering:
’t Regent hard. Vanmorgen was ik er in, op de brug bij de poort heb ik een tijdje staan kijken langs de stille Mauritskade. ’t Was, en ’t is er nog, heerlijk, de boomen waren licht groen, de boomen van ’t Muiderbosch en kerkhof donker erachter en over alles de heerlijke zachte regen.’
Dergelijke teksten, soms observerend, zoals hierboven, soms plagerig, soms kibbelend, vind ik Nescio-waardig, alsof zij hem steunt door in zijn stijl te schrijven. Ook later, schrijft Frerichs, zal zij hem met haar liefdevolle en opgewekte karakter tot steun zijn. Het is slechts één voorbeeld van de persoonlijke opvatting van Lieneke Frerichs, maar altijd zijn ze gebouwd op werk, correspondentie, gesprekken met nazaten en biografische feiten.
We hebben dan al vijf hoofdstukken achter de rug: de jeugd (1882-1898) van Grönloh die opgroeit op de Amsterdamse Mauritskade. Hij is ‘anders dan andere jongens’, neerslachtig vaak en peinzend over de grote vragen van het leven. Het is fascinerend – en de verdienste van Frerichs – te lezen dat zijn belevenissen in deze jaren terug te vinden zijn in zijn werk. Frerichs illustreert dat met ruime citaten. Nog sterker geldt die verbinding tussen leven en werk voor de rol van Grönloh bij de ontwikkeling van de kolonie Tames – voor gezamenlijk grondbezit, GGB – in Blaricum – naar het voorbeeld van Walden in Bussum – in1902. De mensen met wie hij samenwerkte zijn bijna allemaal terug te vinden in zijn (ongepubliceerde) werk.
Het eerste gedrukte geschrift van Grönloh is een ingezonden brief in De Pionier van 12 januari 1907, geredigeerd en gecensureerd door de redactie, die vond dat die vloek van Grönloh eruit moest. In het manuscript stond een welgemeend ‘Godverdomme’. Die brief is het begin van een schrijverscarrière, geleid door de overweging die al zijn werk domineert: ‘Ik maak nergens aanspraak op. Ik wil alleen maar even wat zeggen.’ Volgens Frerichs is dat de kern van zijn werk.
De belangrijkste persoon die hij in die jaren ontmoet is Agathe Tiket, met wie hij in 1906 trouwt, ondanks: ‘Er schijnt veel gekibbeld te zijn.’ Zij zal hem 13 jaar overleven.
De vele kanten van Nescio komen allemaal aan bod, afhankelijk van de periode, de omstandigheden en de ontwikkelingen in zijn leven. Er is de zwijgzame gesloten Frits, die bij het bekend raken van zijn werk en zijn pseudoniem allerlei publicitaire bijeenkomsten afhoudt, maar intussen wel bekend wil worden. De Frits die zijn werk ‘onvolmaakt’ zou vinden en toch verder bouwt. ‘Uit niet te kunnen wat ik wil, uit niet te willen wat ik kon, uit te verlangen naar wat ik niet heb en naar wat ik niet ben.’
Tot aan zijn vervroegd pensioen – hij is dan 53 – is hij een van de hoogste bazen van de Holland-Bombay Trading Company, een werk dat hem redelijke welstand brengt en reizen laat maken, maar dat niet bevorderlijk is voor zijn gezondheid en de wens ‘er uit te kunnen gaan’. Reizen, wandelen, fietsen, voettochten maken, dat thema komt in allerlei vormen in Nescio’s werk voor. Maar ook tijdens zijn uitstapjes heeft hij last van depressies en Weltschmerz. Afwisselend leeft hij in een roes van geluk en perioden van depressie. Misschien dat de bittere teleurstelling van Tames heeft doorgewerkt in de rest van zijn leven en zijn schrijverschap.
Allengs met Frerichs dieper in het gecompliceerde leven van Nescio duikend, ontdekte ik bij mezelf een zeker medelijden met hem, iets wat ik niet voelde tijdens lezing van zijn werk in vroeger jaren. Hij lijdt aan het leven en zijn schrijverschap en heeft pas aan het eind van zijn leven grote erkenning als superieur schrijver gekregen, ook van vakgenoten.
Dick de Scally
De auteur
Lieneke Frerichs is neerlandica en tekstediteur. Zij was hoofdredacteur van het Verzameld werk van Karel van het Reve en editeur van Geheime geliefden, de brieven van Herman Gorter aan zijn beide vriendinnen. Zij publiceerde veelvuldig over Nescio en bezorgde onder andere zijn Verzameld proza, Nagelaten werk en Natuurdagboek.
Dat laatste boek is herdrukt en fraai gebonden verschenen bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, waarin op pagina 508 en elders ook Groet ter sprake komt, als locatie o.a. de kampeerwagen van Tenger aan de Heereweg 133 op camping Eldorado, tegenover Carpe Diem. Elders beschrijf hij camping De Paardenhemel, de kraamkamer van Gerard Reve’s De avonden. Hij maakt ook gebruik in zijn opgeruimde ‘huisje’, een werkhok van dichter Chris van Geel aan de Achterweg, waar Nescio ook iets verderop langer logeerde bij de familie Jehé. ISBN 978 90 3881073 7, Nijgh & Van Ditmar, € 20, juni 2021
Lieneke Frerichs – Nescio. Leven en werk van J.H.F.Grönloh. Uitgeverij Van Oorschot, ISBN 978 90 2821103 2, gebonden, 656 bladzijden, met noten, gebruikte literatuur, beknopte bibliografie, verantwoording, dankwoord en register, juni 2021