Het lied van de goden - Reggie Baay
Nederlandse slavenhouders in de Oost waren even wreed als die in de West
Handel in amfioen (opium) was geldmijn voor sociëteit VOC totdat de Britse East India Company het monopolie opeist
Door het werk van Cynthia Mc Leod en andere Surinaamse auteurs wist ik veel van slavernij in de West, maar dat het net zo erg in de Oost was, las ik in de meeslepende roman van Reggie Baay Het lied van de goden dat begint in het toenmalige Celebes (nu Sulawesi geheten).
Het nieuwe boek van Reggie Baay, die eerder indruk maakte met De njai – Het concubinaat in Nederlands-Indië en zijn laatste roman Het kind met de Japanse ogen, gaat over het tot slaaf gemaakte koningskind uit zuid-Celebes, die in haar laatste levensjaar brieven schrijft aan haar kind Ana’ku (mijn kind) Anna vanuit het Spinhuis in Amsterdam. Niet geheel toevallig is de andere hoofdpersoon in het boek de koopman Joachim van der Elst, regent van het Spinhuis.
Aan het hof van Wadjo Saromêâng Wêong Târo Wadjo (‘Onbevlekte bloem van Wadjo’) leidt ze een onbezorgd leven. Ze vertelt over een prinses wier uiterlijk en later haar hele lichaam geschonden is door bulten en gezwellen. Ze wordt verbannen en zeilt met haar bedienden weg van haar ouderlijk huis. Na veertig dagen ziet ze een reusachtige Wadjo- boom vanaf zee. Daar wil ze zijn en gaat aan land. Op een dag wandelt ze door het bos en komt een witte buffel tegen die haar vraagt zich uit te kleden. Dan likt hij over haar hele lichaam, verdwijnt en laat vier reuzediamanten achter. De volgende dag gebeurt hetzelfde. Dat gebeurde zeven dagen en op de achtste dag bleken al haar bulten en gezwellen verdwenen en was een beeldschone prinses. De buffel kwam niet meer. Later werd het een koninkrijk en kwamen vertegenwoordigers van andere koninkrijken naar het hof van Wadjo.
Het is 1734. Flora werd door haar vader gevraagd om en verslag te maken van zijn bijeenkomst met raadsheren. En nadat ze de hele dag voor anderen aan het werk was geweest wilde ze ook even ontsnappen aan haar bewaker Oemas door stiekem even naar het Tempemeer te lopen. En daar wordt een ijzeren hand op haar mond gelegd. Het is de hand van een slavenrover. Ze begrijpt er niets van dat de poeté’s slavenrovers zo dichtbij haar ouderlijk huis konden komen. Tenslotte is ze de dochter van de Arung Senkang (vorstelijke titel in Zuid-Celebes) van Wadjo.
De auteur
Reggie Baay (Leiden, 1955) schrijft romans, non-fictie en toneel. Zijn werk gaat vooral over het Nederlandse koloniaal verleden en de impact ervan op de generaties van nu. Zijn boeken, zoals De njai – Het concubinaat in Nederlands-Indië en Daar werd wat gruwelijks verricht, werden unaniem lovend besproken. Zijn vorige boek, de roman Het kind met de Japanse ogen, stond op de longlist van de Libris Literatuur Prijs 2019. Baay was als lid van de Denktank betrokken bij de grote slavernijtentoonstelling in het Rijksmuseum.
Via het meer komen ze bij de ruwe zee en via bootjes naar het grote schip gebracht. Daar wordt ze met tal van anderen in het donkere stinkende ruim van het schip vastgeklonken. Pas in Batavia ziet ze de buitenlucht weer, waar ze bekeken worden en betast door ruwe handen en ogen en geveild zullen worden. Waar zal de reis Flora brengen? Ze blijft dicht bij een krachtdadige vrouw die haar beschermt en inwrijft met kokosolie. Hier en daar met wat zand om haar minder aantrekkelijk te maken, maar de marktkooplui krijgen het door. Ze belandt in het huis van de driftige dominee Simon Kool waar ze tot taak krijgt de verblijven van de ata’s (slaven) schoon te houden. Daar leert ze Haîima kennen, een eigenzinnige vrouw ook van het Wadjo-volk uit het dorp Gilirang. Een vrouw bij wie ze zich veilig voelt. Zij moet elke nacht doorbrengen met de dominee. Zij vraagt of ze Het lied van de goden kent. Ja, ‘over de goden die waken en over veilig thuiskomen’ zegt het meisje, die de melodie begint te neuriën en Halîma zingt spontaan de woorden van het lied:
Wij, de goden van de nacht
zullen je leiden,
Als het zo donker is dat je
niets kunt zien.
Wij, de goden van de nacht
zullen je begeleiden
naar de juiste weg
Zodat je altijd naar huis terug kunt keren
En wij, de goden van de dag,
Zullen je leiden
als je verdwaald bent
En niet weet welke van alle wegen
je moet kiezen.
Als je niet weet welk pad
je moet nemen om terug te keren,
Vertrouw dan op ons
Want als je op ons vertrouwt
Zul je altijd
De weg naar huis vinden...
Er waren nog twee regels waarmee het lied werd afgesloten, Saromê op e was het kwijt, maar wist het ineens weer:
Is het niet in dit leven.
Dan is het wel in dat wat erop volgt...
Als ze niet langer met de dominee wil vrijen wordt ze genadeloos gekastijd door de ata-meester met een zweep op haar rug. Daarna maakt ze Halîma’s zeer bebloede rug schoon met kruiden o.a. kurkuma(koenjit)wortel en kembang kampret (vleermuisbloem). Ze is dan bewusteloos en Saromê zingt dan het lied voor haar, terwijl ze haar verzorgt. Als ze hersteld is duurt het lang voordat ze weer naar haar meester geroepen wordt en er is grote kans dat ze geweigerd heeft want de volgende dag wordt ze dood gevonden, hangend aan een strop. De schok voor velen is groot.
Dan zegt dominee Simon Kool tegen haar dat ze vanaf nu Flora van Maskassar heet en dat ze in het huis kan komen werken. Waar het lichaam van Halîma is gebleven weet ze niet. Ze wil de taal van de blanken, poeté’s leren, en hoort hoe de dominee praat met de hoofd-ata. Sindsdien is hij vriendelijker tegen haar omdat ze uitgelegd heeft dat ze die taal wil leren. Dan ontbiedt meester Kool haar naar zijn huis en wil de nacht met haar doorbrengen. Ze ondergaat het lijdzaam maar dan weigert ze net als Halîma. Hij, die stinkt als een geit, noemt haar een ’vervloekt duivelskind’. Laat haar ophijsen aan een balk, dan zet hij met een mes twee hevig bloedende kruisen op haar buik en verkoopt haar als slavin door aan meester Robyn, waar ze het heel goed mee kan vinden. Maar als hij trouwt met een rijke weduwe komt ze terecht bij meester Michiels waar ze de gezelschapsdame wordt van zijn vrouw in Batavia. Uiteindelijk neemt hij haar mee op de boot naar Amsterdam, waar ze in de Republiek een vrij mens zal worden.
Ondertussen schrijft Joachim van der Elst brieven aan zijn zoon Godfried die in Batavia is. Hij hoopt dat hij snel rijk wordt daar. Met de handel in amfioen, kortweg opium, moet dat lukken. In 1745 werd zelfs door een Amfioen Sociëteit opgericht, de Sociëteit tot den Handel in Amfioen op initiatief van gouverneur-generaal Van Imhoff in Batavia, een vennootschap die zich ten doel had gesteld om voor de Vereenigde Oostindische Compagnie de handel in opium (destijds amfioen of amphioen) genoemd te reguleren.
Van der Elst hoopt zelfs burgemeester van Amsterdam te worden als hem dat lukt. Hij kijkt met jaloerse blikken naar Nederlanders die het in de hoofdstad of elders hebben gemaakt. Zoals Jan Albert Sichterman, de gewezen VOC-functionaris en oud-raad van Indië die een paleis bouwt in Groningen, en wel ‘de Koning van Groningen’ genoemd wordt. Zou dat er voor hem ook inzitten? ‘Deze stad is niet meer voorbehouden aan de Van Bambeecks, de Corvers, de Rendorps, de Bickers of Sixen en nu ook bereikbaar voor anderen, ook voor een Van der Elst. De erfenis aan zilverwerk van zijn vrouw die hij in Bengalen wild laten smelten voor munten laat Van der Elst toch maar thuis in plaats van deze naar zijn zoon te sturen. Hij wordt benaderd door Balthasar Claesz, gewezen opperchirurgijn in Bengalen. die als cadeau een theepot van Chinees Kangxi-porselein geeft en hem een voorstel doet. Hij wil investeren in een partij amfioen ter waarde van 10.000 gulden. Het zweet brak Van der Elst uit. Tienduizend gulden? Balthasar zegt dat hij het hem gunt om te delen in deze kans. ‘U bent de eerste, maar als u te lang aarzelt… er zijn meer Amsterdammers met een handelshart die hier oren naar hebben…’ Uiteindelijk neemt hij nog een groter risico en doet meer voor 20.000 gulden.
Van der Elst neemt Michiels mee naar het Spinhuis in de hoop op een donatie. Misschien dat zijn naam wel genoemd kan worden op een bord bij de ingang? Michiels wordt benaderd door een krankzinnige oude vrouw, daar schrikt hij van. Ze kan toch naar het Dolhuis? Als hij vindt dat slavin Flora te brutaal is in zijn huishouden, oppert hij dat ze wel geschikt is voor het Spinhuis. Dat vindt Van der Elst een goed plan. Hij heeft er geen idee van dat Flora de moeder is van de weduwe van de belangrijkste man van de Raad van Indië, want die schrijft een brief naar Nederland hoe het gesteld is met haar moeder. Anna, de weduwe Kraaij van Middelburg, wil dat graag weten, zo vertelt dominee Koevoet hem. Koevoet is met zijn hulppredikant Kolstee diverse keren bij Van der Elst geweest om als regent van het Spinhuis het leven van Flora te redden en als dat onmogelijk is op zijn minst leefbaarder te maken, maar Van der Elst heeft haar twee maanden lang drie keer per dag met koud water laten overgieten in een koude cel midden in de winter, dat kan ze haast niet overleven.
Dan laat dominee Koevoet Van der Elst weten dat het de weduwe in Indëe niet is ontgaan dat hij zich ook schuldig heeft gemaakt aan illegale handel in amphioen (opium) en zilverwerk (om iom te smelten in munten). Tot overmaat van ramp heeft de Britse East India Company direct het monopolie op de amfioenhandel afgekondigd en dus ook de kostbare amfioen waarin hij 20.000 gulden had geïnvesteerd bij Balthasar Claesz. De Engelsen hebben Bengalen ingenomen waarbij de schoonzoon van Claesz. is omgekomen. Dat kan voor Van der Elst een debacle worden, dan wel de nekslag.
Hoewel het boek een aantal verzonnen personen bevat is de achtergrond gebaseerd op werkelijk gebeurde feiten. Voor de persoon Van der Elst heeft bijvoorbeeld de Amsterdamse koopman Frederik Kock model gestaan. Voor Flora drie verschillende vrouwen onder wie Rosette van Sambauwa (Sumbawa, een van de kleine Sumba-eilanden). Zij is afgebeeld op een schilderij van Gerard Wigmana uit 1697, dat zich in het stadhuis van Dokkum bevindt en op het omslag van het boek terug te vinden is onder de titel Julius Schelto van Aitzema met vrouw en kind, gasten en bedienden.
Reggie Baay – Het lied van de goden, roman, ISBN 978 90 254 7054 8, 332 pagina’s met nawoord en woordenlijst, uitgeverij Atlas Contact, € 22,99, februari 2021
Tegelijkertijd verscheen bij Athenaeum, Polak en Van Gennep een heruitgave van Daar werd wat gruwelijks verricht – Slavernij in Nederlands-Indië, ISBN 978 90 253 1331 9, 277 pagina’s met noten en literatuurlijst, € 20,99