De strijd om Bali - Anne-Lot Hoek
Vergeten oorlog op het eiland der goden
Imperialisme, verzet en onafhankelijkheid 1946 - 1950
Het internationale vliegveld op het Indonesische eiland Bali heet Ngurah Rai. Menig toerist arriveert hier voor een ‘paradijselijke’ vakantie op ‘het eiland der goden’. Maar… het verhaal achter die naam is allesbehalve paradijselijk. De vorstenzoon I Gusti Ngurah Rai was voor de Nederlanders tijdens de Indonesische revolutie de meest gezochte Balinees, strijder voor de onafhankelijkheid.
Hij is een van de hoofdpersonen in het monumentale boek De strijd om Bali. Geraakt door de koloniale geschiedenis van Bali vertelt Anne-Lot Hoek daarin hoe de staat Nederland, na de proclamatie van de Indonesische onafhankelijkheid in 1945, het bestuur over dat land, dus ook Bali, probeerde terug te krijgen. Het is een verhaal waarover verrassend weinig is geschreven.
De schrijfster neemt haar lezers als het ware bij de hand en leidt ze als over het eiland en door de tijd. Ze steunt daarbij niet louter op talloze officiële bronnen, maar reconstrueert deze geschiedenis tot in de schrijnendste details vooral ook aan de hand van persoonlijke documenten en minstens 120 interviews met getuigen en hun nazaten, zowel Nederlands als Indonesisch. Het zijn al die authentieke stemmen die de feiten een herkenbaar menselijk gezicht verlenen.
Expedities
In de aanloop tot dit verhaal toont ze hoe in de negentiende eeuw de koloniale overheid met vijf militaire expedities het eiland onder Nederlands bestuur plaatst. Dat leidt tot confrontaties waarbij soms een plaatselijke vorst zich met zijn complete hofhouding, inclusief vrouwen en kinderen, in het Nederlandse geweervuur stort (de zogeheten Puputan). In wezen is dat collectieve zelfmoord. Wat niet wil zeggen dat die vorsten altijd met elkaar in vrede leefden.
In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog wordt Bali een exclusief, tot de verbeelding sprekend vakantieoord met gasten als Charlie Chaplin en Walt Disney. Tijdens de oorlog wordt ook dat ‘paradijs’ door Japan bezet. Als het land in 1945 capituleert, wordt de situatie op het eiland pas echt grimmig. Het Indonesisch nationalisme verzet zich tegen de terugkeer van de Nederlanders en de oude feodale vorsten moeten vrezen voor het verlies van hun traditionele machtspositie. Sommige heersers kiezen voor de zekerheid onder het terugkerende koloniale gezag, anderen voor de revolutie.
Hoe dan ook, de Nederlanders zijn niet welkom en het is vaak schokkend om te moeten lezen hoe grof de mannen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, het KNIL, dan te werk gaan om de oude macht te herstellen. Verzetsstrijders worden gemarteld en vermoord. Ook burgers zijn hun leven niet zeker.
Traumatisch
Wat bewoog deze militairen? De auteur citeert een aalmoezenier, die uitlegt hoe deze KNIL-militairen in 1942 een kansloze oorlog tegen de Japanners overleefden. Vervolgens moesten ze als krijgsgevangene jaren vol vernedering en ontbering zien te doorstaan. Nu hun bevrijding werden ze deze nieuwe oorlog ingestuurd, lijdend aan wat inmiddels wordt erkend als PTSS, posttraumatisch stresssyndroom.
Later arriveren Nederlandse vrijwilligers en dienstplichtigen op Bali. Die hebben dan net de oorlog in Nederland achter de rug, vaak ook met traumatische ervaringen. De schrijfster stelt vast dat de morele grenzen in zulke gevallen laag worden. Ze verwijst ook naar een CIA-rapport waarin staat dat een machtssysteem tot martelen aanzet en dat het andere uiterlijk en de andere taal van de tegenstander de morele grenzen verder doen vervagen. Een interessante gedachte die vraagt om nadere uitwerking.
De Nederlanders hebben weinig vat op het Balinese verzet. Er is zelfs een klein guerrillaleger, dat wordt onderhouden door de bevolking. Het wordt geleid door de Nederlands geschoolde vorstenzoon Ngurah Rai. Lang wordt er op hem en zijn leger gejaagd, tot het op 20 november 1946 komt tot een soort veldslag. Het is de Nederlandse KNIL-militair Don Sweebe die met zijn Owen gun de Balinees neerschiet. Hij had er twee salvo’s voor nodig. De schrijfster heeft het verhaal uit de eerste hand: Sweebe, die als KNIL-militair in Birma de dwangarbeid aan Japanse Dodenspoorweg overleefde, heeft het haar zelf verteld.
Slachting
Van deze Balinese verzetsgroep komen nog tweehonderd andere strijders om. Om die te doden hadden de Nederlanders 150 patronen, twee granaten of mortieren nodig. Kortom: het moet een ware slachting zijn geweest. Intussen neeg de bevolking al steeds meer naar de republiek Indonesië.
Het valt niet mee om al die gruwelijke verhalen te moeten lezen. Waren alle Nederlanders dan zo heftig koloniaal? Dankzij een schat aan brieven van de predikant Henk Francken en de bestuursambtenaar Siebe Lijftogt klinkt er nadrukkelijk een ander geluid. Beiden hebben sympathie voor de Indonesiërs. Bijvoorbeeld: waar in Nederlandse gezinnen het Balinese huispersoneel op de grond zit, daar zit het bij de familie Lijftogt op stoelen. Binnen de Nederlandse gemeenschap raakt dit echtpaar geïsoleerd.
Lijftogt zat tijdens de oorlog in het Nederlandse verzet. Hij begrijpt dat de Balinezen niet verlangen naar een nieuw koloniaal bestuur, hij onderhoudt zelfs banden met het plaatselijk verzet. Evenals de aalmoezenier ziet ook hij de mentale schade die menig bestuurder en militair opliep tijdens de Japanse internering. Bijvoorbeeld bij zijn chef, de resident Jacobs. In de kerk kan hij bij een preek oprecht huilen, om vervolgens een officiële bekendmaking te voorzien van de sanctie ‘executie op staande voet’. Voor een gevangen Jap looft hij 50 gulden uit; een dode Jap was hem 100 waard.
Rariteitenkabinet
Zijn brieven en die van de predikant Francken maken duidelijk waarom het in Indonesië politiek en ethisch zo ontzettend misging: De terugkerende Nederlanders waren weliswaar bereid de Indonesiërs naar zelfstandigheid te helpen, maar zaten vast in het eeuwenoude gevoel van superioriteit: de Indonesiërs hadden hen nodig. Dat superioriteitsgevoel is van generatie op generatie bestuurders overgegaan en werd bovendien gevoed tijdens hun opleiding. Ze zagen Indië als een ‘volkenkundig rariteitenkabinet’.
Dat Nederland zo buitengewoon fors ingreep had een reden. In december 1946 moest het rustig zijn in Bali, want dan moest tijdens een conferentie in Denpasar de federatie Oost-Indonesië worden gevormd. Luitenant gouverneur-generaal Van Mook hoopte daarmee een machtige tegenhanger te creëren voor de Republiek Indonesië van president Soekarno die op Java en Sumatra vaste vorm en internationaal aanzien kreeg. Het uitschakelen van Rai en zijn strijdgroep brengt evenwel geen rust, de onrust op Bali en de andere eilanden van de door Nederland gecreëerde federatie neemt juist toe.
Op Zuid-Celebes voert kapitein Westerling met zijn Korps Speciale Troepen zelfs een reeks van stadrechtelijke executies uit. Van Mook had het optreden opgedragen en Den Haag was op de hoogte, aldus Hoek. Als controleur De Vries tegen een ambtenaar uit de kring van luitenant gouverneur-generaal Van Mook zegt dat het stichten van Oost-Indonesië waarschijnlijk veel Indonesiërs het leven zal gaan kosten, luidt de reactie: ‘Dat is ingecalculeerd, maar over tien jaar zijn wij hier weer het heertje.’ Oost-Indonesië zou zich ontwikkelen tot een corrupte politiestaat, stelt Hoek.
Dubieus
Ze schrijft dat het Nederlandse beleid ervoor zorgde dat de Balinezen tegen elkaar werden opgezet. Vooral de vorsten die voor het uitoefenen van hun macht van het Nederlandse bestuur afhankelijk waren, grepen stevig in. De voortgaande strijd om de Indonesische onafhankelijkheid werd daarmee ook een sociale strijd met als inzet de verandering van de oude feodale structuren. De auteur schetst hoe vooral Anak Agung, de vorst van Gianyar, daarin als bestuurder van Oost-Indonesië een nogal dubieuze rol speelde en zelfs bloed aan zijn handen had.
Probeert de auteur met afstand haar verhaal te doen? Naast het tekenen van het Nederlandse geweld valt er over het terugslaan van de Balinezen weinig te lezen. Is dat begrijpelijk? Haar begrijpelijke verbazing, zo niet ontzetting over de agressie en de gevolgen daarvan die ze tegenkomt kan ze niet verhullen. Als verteller zal ze zeker de plicht hebben gevoeld de lezer daarin mee te nemen. Haar antwoord schuilt in de nuchtere vaststelling: ‘De herbezetting was niet alleen meteen heel gewelddadig, maar werkte ook ontwrichtend, wat geweld door de Balinese strijdgroepen uitlokte. Dat gegeven is nauwelijks in de Nederlandse archieven terug te vinden en geeft daardoor een vertekend beeld van de realiteit.’
Met een toon van verbazing noteert ze uiteindelijk hoe tal van politici en militairen, verantwoordelijk voor het falende Nederlandse beleid, later lintjes en promotie kregen. Uiteraard wijst ze ook naar toppolitici als Beel en Drees die het gevoerde beleid initieerden en lieten gebeuren. De daders van het geweld veroordelen? Eerder lijkt de auteur deze ‘mannen in het veld’ als slechtoffer van hun situatie te zien. Ze vertelt dat Sweebe, de man die Ngurah Rai doodde, kort voor zijn dood leed aan nachtmerries. Een boodschap van de kinderen van Rai brachten Sweebe de rust om kunnen sterven.
De schrijfster heeft inmiddels een contract voor een vertaling van haar boek in het Indonesisch.
Hans Visser
De auteur
Anne-Lot Hoek (Den Haag, 1978) is zelfstandig journaliste en historica. Ze schrijft voor onder meer NRC Handelsblad, Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer en De Lage Landen. Voor haar werk over Indonesië ontving ze als promovenda aan de Universiteit van Amsterdam de ASH Valorisation Prize 2020. De strijd om Bali is haar debuut. Verder werkt ze mee aan de publicaties van het project Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945 – 1950 van KITLV, NIMH en het NIOD.
Ane-Lot Hoek – De strijd om Bali. 544 pagina’s, ISBN 978 940315 231 8, Prijs € 39,99, De Bezige Bij, november 2021