De kampschilders - Jan Brokken
Oorlog gedwongen inspiratiebron voor ’kampschilders’ Rudolf Bonnet, Willem en Maria Hofker, Walter Spies en anderen
Jappenkamp plek van angst en bezinning
Bali is in de jaren dertig de inspiratieplek voor schilders. Adrien Jean Le Mayeur de Merprès kwam al in 1932 naar Bali en leerde de toen vijftienjarig Balinese danseres Ni Pollok kennen met wie hij later trouwde. Hun leven is beschreven door Johan Fabricius in zijn roman (Bali) Eiland der Demonen. In Sanur kocht Le Mayeur een stuk land en liet daar een huis bouwen in de traditionele Balinese stijl. Ook ontstond daar later een museumpje dat de helaas vergane glorie van zijn schilderijen op jute laat zien, die verkleurd zijn, jammer genoeg.
Bali was ook voor Walter Spies, Rudolf Bonnet en Maria en Willem Hofker een inspirerend eiland. Toen de oorlog uitbrak en de Japanners overheersten belandden Jan Brokkens moeder Olga met haar kinderen net als Maria Hofker in hetzelfde vrouwenkamp Kampili, zo’n twintig kilometer van Makassar, hoofdstad van het eiland Celebes. Het tegenwoordige Sulawesi. Brokkens vader Han kwam in het mannenkamp Parepare op hetzelfde eiland terecht samen met Rudolf en Willem. Walter Spier had de pech dat hij Duitser was en gearresteerd werd in het begin van de oorlog. Hij werd op 18 januari 1942 met 476 Duitse gevangenen op een schip gezet dat naar Ceylon voer om daar gedeporteerd te worden. Het schip, de Van Imhoff, werd gebombardeerd te hoogte van het eiland Nias door een Japanse bom of torpedo, waarbij 411 van de 521 opvarenden, onder wie Spies het leven lieten. Ze verdronken omdat de Hollandse bemanning de luiken van het ruim gesloten had gelaten, de reddingsboten hadden uitgezet en zich in veiligheid brachten en volgens mij ook nog geketend was. Er was geen mededogen voor de man die zulke prachtige schilderijen had gemaakt. Alsof het mooie van Bali bestraft werd. Het paradijs werd vergald.
Dolle honden
In het eerste deel ‘Vliegen vangen’ beschrijft Jan Brokken het kampleven van zijn moeder Olga met haar zoontjes Michiel en Boris. De gevaren van ziekten, de strijd om te overleven, het gevecht met de nog jonge kampcommandant Tasashi Yamadji. Het buigen voor de Japanners. Het weinige eten waarvan ze allemaal moesten leven. En het gevaar van dolle honden, waarvan beten levensgevaarlijk waren. Het werken in de moestuin, waarvan de groenten grotendeels verdwenen naar Makassar en niet in hun maag terecht kwam. De dagelijkse confrontaties met de bewakers. Het waren enerverende dagen in een tropische omgeving. De plaats van Olga was loods 10, haar baleh-baleh (slaapplek, traditionele bouw met bescherming tegen de zon) was genummerd 26, Michieltje had nummer 27 als de jongste en Boris de oudste had, boven hem, brits 28. Vooruitlopend op mogelijke bombardementen van Amerikanen en Australiërs had Yamadji een reeks nieuwe loodsen laten bouwen, die hij Boskamp noemde.
Yamadji weet dat er hoog bezoek kwam van militairen. Daarvoor werd een tentoonstelling georganiseerd door het tuinhoofd Marie van Diejen-Roemen met aquareltekeningen van Maria Hofker van het leven op het land. De afgebeelde soorten van groenten en vruchten werden ernaast gezet, zoals ketimoen (komkommer) en kadjang pandjang (kousenband) en kangkung (waterspinazie), die ook in Bali welig tiert in district Karangasem. De tentoonstelling met tien tekeningen van Maria Hofker werd de dag na het feest op Oudjaar gehouden voor de hoge gasten. Marie van Diejen had ze op haar 92ste nog bewaard, schreef ze toen pas aan Maria Hofker die ook nog leefde en het had haar nooit losgelaten.
Bombardementen en capitulatie
De dag ervoor heeft de commandant laten weten dat 34 mannen waren omgekomen in de kampen onder wie de man van Dien, J.J. Verdenius, en nog vijf andere vrouwen waren weduwe geworden. Olga weigert op het feest dat Yamadji doorzet, te spelen. Velen van hen zijn nog in diepe rouw. Voordat de Japanners zich moeten overgeven, razen de vliegtuigen nog over het kamp. Op 17 en 19 juli 1945 zorgen de bombardementen voor veel slachtoffers. Er vallen maar liefst zeven doden en veertien zwaargewonden. Het is tijd om te verhuizen naar het nieuwe Boskamp, daar vormen de dolle honden (anjing) wel het grootste gevaar, een beet is dodelijk daar als je er geen vaccinatie tegen hebt.
Op 16 augustus 1945 maakt kampcommandant, sergeant Tadashi Yamadji, de Japanse capitulatie bekend. Hij strijkt de Japanse vlag en zegt dat de oorlog over is. Twee dagen later vergezelt mevrouw Joustra de kampcommandant naar Makassar en draagt hem aan de militaire autoriteiten over. Uiteindelijk wordt hij veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf (in plaats van de geëiste tien jaar). Yamadji overlegt een schrijven dat door ‘talrijke dames van Kampili’ is ondertekend, een soort ‘dankzegging’ omdat de kampcommandant zoveel heeft gedaan in het belang van de geïnterneerden, zeggen zij. Daardoor krijgt hij drie jaar minder gevangenisstraf. Van die zeven jaar zal hij er slechts drie jaar in de gevangenis doorbrengen. Hij vertelt zijn verhaal aan Kikuchi Masao, die hij nog van Celebes kent. Kikuchi maakt er een essay van. In zijn cel in Batavia heeft Yamadji veel herinneringen in een bijbel geschreven. Dat materiaal is door Kikuchi gebruikt en onder de titel Blanke huid, gele commandant is dat sterk aangedikte verhaal in een literair tijdschrift afgedrukt in 1959 en in Tokio bekroond met de Lezersprijs. In plaats van Kikuchi gaat Yamadji naar huis met de geldprijs: 10.000 dollar. Op basis van dit verhaal schrijft Toshiyuki Kajiyama, die bij de Marine heeft gediend in Noord-China en deel heeft genomen aan de landing in Celebes, een veel uitgebreider boek van 240 pagina’s waarin hij duidelijk maakt dat Yamadji zich als een gentleman heeft gedragen. Het aantal gevangenen schroeft hij op van 1800 tot ruim 3000. Het verhaal is ook verfilmd en zo wordt Yamadji een steeds grotere held. Kikuchi wil ook een uitgebreidere biografie van hem schrijven, maar dat weigert hij: ‘Please let me be as I am.’ Niets kan hem meer beter en nobeler maken.
Over de auteur
Jan Brokken (1949) is schrijver van romans, reisverhalen en literaire non-fictie. Ook internationaal verwerft hij faam met onder meer De blinde passagiers, Mijn kleine waanzin, Baltische zielen, In het huis van de dichter, De vergelding, De Kozakkentuin en De rechtvaardigen. Begin 2020 verschijnt Stedevaart en in 2021 de bestseller De tuinen van Buitenzorg. Het werk van Jan Brokken is vertaald in onder meer het Chinees, Engels, Frans, Duits, Deens en Italiaans. Voor De gloed van Petersburg is hij bekroond met de Antsiferov Prijs voor het beste buitenlandse boek over Sint-Petersburg. De rechtvaardigen is bekroond met de Premio Tribù dei Librai, de prijs van de Italiaanse boekverkopers.
In het tweede deel ’Palet van wilskracht’ wordt het Jappenkamp Parepare van de mannen beschreven. Later worden ze van het noodkamp Bodjo naar Bolong overgebracht op vijftienhonderd meter hoogte in de bergen, waar het Toradja-lang overgaat in oerbos. Het eerste kamp is gevestigd in een voormalige kazerne, dichtbij de haven van Parepare met 650 gevangenen, dat zwaar beschadigd wordt door de twee bombardementen van 19 oktober 1944 waarbij vijf doden vielen en dat van 21 oktober 1944 drie. De gevangenen nemen de wijk met slechts twee bewakers en de kampcommandant naar Bodjo, waar een verlaten varkensmesterij is en het water van de nabije rivier zorgt voor dysenterie. Ze liggen weg te teren in de varkenskotten. In een maand laten 21 mannen het leven, onder wie de beste vriend van Jan Brokkens vader, Han Verdenius.
150 portretten
In Parepare zitten twee befaamde schilders, die beide vanuit Bali zijn getransporteerd: Rudolf Bonnet en Willem Hofker (zijn vrouw Maria zat in Kampili). Willem maakt maar liefst 150 portretten van kampgevangenen en ook een somber zelfportret. Onbekend is of hij ook ds. Han Brokken - er zaten veel dominees en pastoors in het kamp – heeft geportretteerd. Maar wel van dr.Hendrik Bergema, dr. Cees de Moor en ds. Arie Bikker. Seline Hofker, kleindochter van de oudste broer van Willem Hofker, probeert alle portretten uit het kamp te achterhalen en te archiveren. Vijf tekeningen heeft Hofker gemaakt van Balinese danseressen naar schilderijen die hij eerder op Bali maakte, zoals van Ni Tjawan. Impressies van het kamp zijn te vinden in het boek Djoenkeng Owari – Het appel is afgelopen.
Ook Rudolf Bonnet maakt portretten in het kamp, zoals naar zijn herinnering van een biddend Balinees gezin onder de titel Merbakti in 1943, van bestuursambtenaar uit Lombok Max LIndner, een man die hij de Arabier noemt en Denis Burger – De eendenhoeder van Bodjo die hij in april 1945 tekent. Denis moet elf eenden onder zijn hoede nemen, en wordt gestraft als het aantal niet klopt. Zeker als een hoofdman dat vergrijp aangeeft bij de kampcommandant. Als er steeds een verdwijnt, vult Denis die aan met eenden uit een naburig kamp tot alle eenden op zijn. Vermoedelijk verdwenen in de buik van de tweede luitenant Tsuda die pronkt met de sterren op zijn uniform waardoor hij ‘Sterremans’ wordt genoemd.
Oordelen
In het boek spreekt Jan Brokken oordelen uit over het werk van de schilders Bonnet, Hofker en Spies. De laatste twee missen de ’magistrale kracht’ van Paul Gauguin, beweert hij. Dat is een persoonlijke visie. Bonnet vindt hij stijlvaster. Maar niemand kan er omheen dat alle drie een eigen stijl hebben en hun eigen karakter. Wat zij – en Willem/Wim samen met Maria – gemeen hebben is de band met de Balinezen. Die is warm en gepassioneerd. Hofker heeft meer met Israëls. Bonnet is een fijnproever. Spies durft grenzen te overtreden, zijn schilderijen hebben iets magisch, bijna Carel Willink-achtigs. Kijk naar zijn Die Landschaft und ihre Kinder uit 1939. Heel origineel. Het beeld verraadt wel een sombere, dreigende toekomst. Voorbode van zijn uiteindelijke, onverdiende lot?
Spies heeft een paar keer zijn neus gestoten. Zeker toen hij op last van de gouverneur-generaal jonkheer Tjarda van Starkenborch Stachhouwer zelf, op 12 januari 1939 gevangen werd gezet wegens homoseksualiteit. En daar waar ze in Bali niet van opkijken gebeurt dat in Batavia wel. De man die zoveel gedaan heeft voor de kunst in Bali belandt in de gevangenis. Na zijn vrijlating verhuist Spies van het culturele centrum van Ubud naar een berghut in Iseh in het regentschap Karangasem (ons district). Spies is aangeslagen door de arrestatie en de ongekende hetze die tegen hem is ontketend. Maar zoals Bonnet, die ook homo is, maar niet is gearresteerd, is de geestkracht van Spies niet gebroken ’en zelfs in zijn cel schildert hij drie doeken’.
Laatste levensdagen
Het derde deel ‘Het Geishahuis en de Havenkazerne’ staat in het teken van de laatste levensdagen, waarin vertrek naar Nederland onvermijdelijk lijkt. Het Geishahuis is het huis dat Rudolf Bonnet aantreft nadat hij uit quarantaine is gekomen in Makassar. Een mopperende eigenaar denkt dat hij het nooit meer kan verhuren, omdat de Jappen het ’van binnen helemaal bedorven hebben’. Bonnet treft integendeel een prachtig Japans interieur in het Geishahuis aan waarbij hij burgemeester Brune betrekt. Hoe kunnen die wrede Japanners zoiets moois en fijns achterlaten? Het wordt geen museum, maar uiteindelijk een Chinees restaurant met de naam The Four Seasons. Bonnet maakt er decoratieve schilderijen bij. Met Willem Gerard Hofker houdt hij een verkooptentoonstelling in Makassar van 11 tot 16 januari 1946. Ze hebben het ook wel nodig, want beiden zijn platzak. Ze verkopen beiden evengoed, vrijwel al het werk is verkocht.
Maria en Willem Hofker schepen zich in aan boord van de Tegelberg op 9 februari 1946. Hoewel het ze tegenstaat dat ze vertrokken uit een land ‘dat het jouwe is geworden en waarvan iedere kleur in je ogen en iedere geur in je neus is gaat zitten.’ Ook ds. Brokken krijgt zijn ontslagbrief als hij al in Nederland is. Hij denkt medio 1948 alweer in Makassar te zijn, maar het eerste bericht dat hij in Nederland ontvangt op het adres van zijn ouders, is zijn ontslagbrief als zendingspredikant. In Tandjong Priok zijn Olga, Michiel, Boris en hij ingescheept op de ms. Indrapoera met bestemming Rotterdam. Hij wordt legerpredikant in de Havenkazerne in Schoonhoven, is weinig thuis in Oegstgeest omdat hij overal in het land dienstweigeraars te woord staat die twijfelen of ze wel naar Indië willen. Hij verruilt de baan voor die van ziekenhuispredikant in Emmen, waarnaartoe het hele gezin verhuist nadat ze vader jaren niet of nauwelijks hebben gezien. Hij is een alcoholslemper geworden, tot hij wegglijdt in nachtmerries van het kamp. ‘Hij is de gevangene van zichzelf geworden.’
Werk Hofker in trek
Hofker maakte in Nederland twintig jaar lang portretten van bankdirecteuren of bekende hoogleraren. Met Maria verbleef hij in een atelierwoning aan de Zomerdijkstraat in Amsterdam met kunstenaars als Jan Wolkers en Jaap Hillenius. De naam Hofker zei de mensen niet veel sinds de entree van Cobra. Hij overleed 30 april 1981, 78 jaar oud. Zijn werk bleek later geld waard. Zo bracht Ni Dablig past prade – Het kleden voor het feest in 2013 al 750.000 euro op en is in 2022 een schilderij dat hij in 1940 voltooit ruim anderhalf miljoen euro geboden
Maria is een jaar ouder dan Willem geworden en overlijdt op 16 december 1999 (Dat is onze trouwdag en vrijwel zeker een van die dagen dat we voor het eerst arriveerden op het eiland Bali om er meer dan veertig keer terug te komen). Maria blijft aquarelleren en heeft eenenvijftig jaarboeken gemaakt over haar tuin. Een ervan, De schatten van mijn tuin, is gepubliceerd en verschijnt ook in het Frans en het Zweeds. Het Rijksmuseum kocht een van haar jaarboeken aan voor de collectie van het prentenkabinet als bewijs wat ze altijd met grote stelligheid beweerd heeft: ‘De natuur is mijn atelier’.
Rudolf Bonnet
Bonnet krijgt kort na de oorlog de opdracht om een muurschilderij te maken in het gouvernementshuis in Makassar. Hij maakt meteen drie schilderingen: de Boeginezen als handelaren en zeevaarders, de Toradja’s als landarbeiders en de Makassaren als vissers, krachtig, sociaal realistisch werk. Het is nog voordat kapitein Raymond Westerling komt om de pemuda’s, de opstandelingen die vrouwen en kinderen vermoordden en mannen het hoofd afsneden, aan te pakken en natuurlijk zij die de Onafhankelijkheid van Indonesië op gewelddadige wijze willen bevechten.
Na het gouvernementshuis vraagt Grand Hotel Makassar hem om een schilderij te maken voor de eetzaal. Het wordt een doek van vier meter breed en bijna twee meter hoog met als titel Marktscène. In april 1947 kan hij eindelijk terug naar Bali. Er is een puinhoop achtergelaten door soldaten, terwijl de Japanners alles keurig hebben bijgehouden, maar niet alles. Mooie Chinese portretten vindt hij met een gat erin en een schilderij van Willem Hofker Bruiloftsfeest of Tuinfeest vond hij in een hoek, als een vod, bijna onherkenbaar. In 1951, twee jaar na de officiële Onafhankelijkheid door ondertekenen van het Verdrag van Linggadjati, wilde Bonnet weer een kunstenaarsvereniging oprichten op dezelfde leest geschoeid als de vooroorlogse Pita Maha. Met schilders I Gusti Nyoman Lempad, Anak Agung Gde Soberat en Ida Bagusd Made vormt hij het bestuur. En heeft als plan een museum voor moderne Balinese kunst te openen in Ubud onder de naam Puri Lukisan – Paleis van de Schilderkunst. Het hoofdgebouw komt in 1956 gereed. Het gaat in 1958 officieel open. Bonnet is er niet meer bij. Want hij is het land uitgezet door Soekarno.
Boeng Karno
Boeng Karno is jarenlang een van zijn grootste fans geweest. Die koopt veertien werken van hem. Alle grote stukken die Bonnet maakte tussen 1951 en 1958 gaat naar Soekarno zoals Dua orang gadis van 1955. Boeng Karno eist dat al zijn werk als eerste door hem kan worden aangekocht. Hij heeft inmiddels een collectie van 3000 schilderijen. De moeder van Soekarno, de Balinese Ni Nyoman Rai Siremben, is voor haar huwelijk met Soekarno’s vader tempeldanseres in Buleleng. Haar zoon is opgeleid tot architect, tekent, aquarelleert en schildert zelf graag.
Als Bonnet niet toegeeft aan Soekarno’s eis – hij was inmiddels de Schilder van de President geworden – wordt hij het land uitgezet en stapt aan boord van de Johan van Oldenbarnevelt in maart 1958. Eenmaal in Europa gaat hij naar het Italiaanse kunstenaarsdorp Anticoli Corrado, waar hij kort na aankomst wordt bezocht door de Indonesische ambassadeur in Rome die hem vraagt om de bouw van het museum in Ubud te voltooien. Bonnet wil een aantal garanties, vertrouwt het niet en verneemt berichten over de golf van geweld, de communistenjacht in 1965 waarvan veel Balinezen het slachtoffer worden (een groot deel van een miljoen slachtoffers), nadat Soekarno de macht moet overgeven aan Soeharto.
Reïncarnatie
Pas in 1972 als de rust is teruggekeerd, reist Bonnet naar Bali om de openingstentoonstelling van het museum Puri Lukisan Ratna Wartha te organiseren, het museum voor Balinese schilder- en houtsnijkunst en bezockt oude kunstenaarsvrienden. Na zijn dood in 1978 is zijn as overgebracht naar Bali en samen met de as van zijn Balinese vriend Cokorda Gde Agung Sukawati, de vorst van Ubud, nogmaals verbrand. Traditiegetrouw duurt de ceremonie drie dagen. Jan Brokken ziet – net als wij zovele keren – een ceremonie datzelfde jaar waarbij niet een stier maar een vis het symbool van de ceremonie is, het symbool van de laagste kaste, het gewone volk. (Priesters en en koningen vallen onder de hoogste kaste). Het wordt een uitvaartplechtigheid die kleurig is en uitzinnig. Zeven keer wordt het gemaakte kunstwerk met de as van de gestorvene – gedraaid om de geesten te verdrijven met de verwachting dat er hoop is op reïncarnatie. De dood is niet alleen het einde van het zoeken, maar ook het begin van het begrijpen. Dat maakt reïncarnatie mogelijk, daarvan zijn de Balinezen overtuigd. Maar daarvoor moet dagelijks veel worden gebeden. Volgens de strenge normen die het hindoeïsme de Balinezen oplegt en dat is minder vrijblijvend dan sommigen van ons denken, met veel verplichtigen. Wie bijvoorbeeld niet meehelpt de tempel schoon te maken of bepaalde een ceremonie verzaakt, krijgt een geldboete. En zo zijn er tal van verplichtingen waarvan wij als buitenstaanders niet voldoende van weten.
Kees de Bakker
Jan Brokken – De kampschilders, 302 pagina’s, met veel illustraties, gebonden, 978 90 450 4592 4, € 26,99, oktober 2022